Onlangs stuurde de minister van Justitie en Veiligheid een brief naar de Tweede Kamer over de problematiek van ontbinding van rechtspersonen zonder vereffening ingevolge art. 2:19 lid 4 BW, de zogeheten turboliquidatie. De minister kondigt wetgeving aan die enerzijds de “autonomie van bestuurders” moet waarborgen, maar anderzijds de positie van schuldeisers beter moet beschermen.
Art. 2:19 lid 4 BW is in 1994 ingevoerd, tegelijk met de bevoegdheid van de Kamer van Koophandel om inactieve rechtspersonen te ontbinden (art. 2:19a BW). In de praktijk gaat het veelal om besloten vennootschappen. De gedachte was dat dergelijke vennootschappen zich allicht lenen voor malafide praktijken. Om dezelfde reden zou ook het bestuur van de rechtspersoon, bij afwezigheid van baten, eenvoudig zelf de rechtspersoon moeten kunnen ontbinden door opgave bij het Handelsregister. 33.000 van alle 37.000 ontbindingen in 2018 waren turboliquidaties. Uit gegevens van de belastingdienst over de periode 2010-2016 blijkt dat het in 80 procent van alle gevallen ging om boedels zonder baten en fiscale schulden. Het is niet bekend of er andere, niet-fiscale schulden waren.
Een ondernemer die voorziet dat zijn vennootschap onder haar schuldenlast bezwijkt, zoekt soms een uitweg om zijn bedrijf zonder die ‘ballast’ voort te zetten. Diezelfde neiging kan ontstaan wanneer hij van een specifieke – al dan niet latente – schuldeiser verlost wil worden. Een doorstart-operatie ligt dan voor de hand. De ondernemer koopt via een nieuwe BV de belangrijkste activa uit de faillissementsboedel van zijn oude BV. Alleen de goedkoopste en gezondste werknemers gaan over, de belangrijkste schulden blijven in het ‘sterfhuis’ achter.
Een faillissement is daarbij overigens niet altijd nodig. Constateert de aandeelhouder/bestuurder dat er geen baten meer zijn, dan ontbindt hij de BV en doet hiervan opgave bij het handelsregister (art. 2:19 lid 4 BW). Men spreekt dan van een ‘turboliquidatie’. Rekening en verantwoording door een vereffenaar zijn dan evenmin vereist. Dikwijls vindt zo’n turboliquidatie plaats na eerdere overdracht van de activa voor een vriendenprijsje aan de nieuwe BV. Soms geschiedt dit zelfs met gesloten beurs, door verrekening van de koopprijs met een ‘geconstrueerde’ schuld aan de overnemer. Een lastige curator komt er bij zo’n onderling een-tweetje niet aan te pas.
Kortom, turboliquidatie is een populair instrument om op een legale wijze van een lege BV af te komen, ook als er nog schulden zijn. De Hoge Raad heeft dat nog eens onderstreept door te beslissen dat faillissement alleen openstaat indien er wel baten te verdelen zijn (ECLI:NL:HR:2015:3636).
Dat er van dit instrument ook misbruik wordt gemaakt, onderkent de minister. Daarom wil hij de positie van schuldeisers versterken. Niet door turboliquidate slechts toe te staan als er geen schulden meer zijn, maar via publicatie-eisen voorafgaand aan doorhaling. Zoals de deponering van een slotbalans, een bestuursverklaring en alle voorafgaande jaarrekeningen.
Aldus kunnen schuldeisers beter geïnformeerd “verzet aantekenen” tegen de turboliquidate “op de voet van artikel 2:23c BW”, aldus de minister. Probleem is alleen dat art. 2:23c BW geen ex ante verzetregeling bevat, maar een ex postmogelijkheid om heropening van de vereffening bij de rechtbank te verzoeken.
Zo’n vereffening is bij turboliquidatie juist achterwege gebleven. Er valt dus niets te heropenen. Hoe de Minister dit denkt op te lossen?